Het jaar 3025 bloedt door de scheuren van een instortende tijdlijn. In zijn giftige gloed strompelt het leven vooruit, een grotesk ballet van horror en geloof. Elke dag die op de kalender van 3025 is geëtst, dient niet als een belofte voor de toekomst, maar als een herinnering aan een naderende finale – een aftelling die is uitgehouwen in plutoniumtranen.
Onder een hemel vol karmozijnrode aderen zoemen drones boven spookachtige steden waar geloof en nihilisme met elkaar verweven zijn. De poëzie van het jaar is grillig en meedogenloos: harten van anorexia huilen, herinneringen vervagen als lollytranen, en gebeden stijgen op tot goden die hun gezicht hebben afgewend. De levenden houden zich vast aan vluchtige vreugden – wonderkerskerssigaretten, Japanse psychrock – en wachten op de onvermijdelijke reset.
De tijd is hier een glitch, een anomalie die in stand wordt gehouden door met bloed verroeste tandwielen en hoop verweven in metalen geschriften. Het is geloof in chaos, liefde in verval en de dood als kunstvorm.