Nieuw RAND-onderzoek identificeert vroege voorspellers van cognitieve stoornissen en dementie met behulp van een nationaal representatieve Amerikaanse dataset, waarbij de rol van aanpasbare factoren en cognitieve gezondheid bij baseline in preventie- en interventiestrategieën wordt benadrukt.
Rapport: Identificatie van vroege voorspellers van cognitieve stoornissen en dementie in een grote, nationaal representatieve Amerikaanse steekproef. Beeldcredits: Orawan Pattarawimonchai / Shutterstock
Een nieuw rapport gepubliceerd door RANDde non-profit onderzoeksorganisatie, heeft vroege voorspellers van cognitieve stoornissen en dementie (een progressieve achteruitgang in cognitieve vaardigheden die het dagelijks functioneren verstoort) geïdentificeerd met behulp van een grote, nationaal representatieve steekproef uit de Verenigde Staten (VS) om vroege diagnosepreventie en strategieën voor de toewijzing van middelen.
Achtergrond
Dementie is een belangrijke oorzaak van invaliditeit en afhankelijkheid onder oudere volwassenen, en legt wereldwijd aanzienlijke financiële en emotionele lasten op voor gezinnen en gezondheidszorgsystemen. Leeftijd is de sterkste risicofactor, maar andere determinanten, waaronder genetica, opleiding, sociaal-economische status en levensstijl, spelen ook een cruciale rol. Recente studies suggereren dat beïnvloedbare factoren, zoals fysieke activiteit, sociale betrokkenheid en cognitieve stimulatie, het risico op cognitieve achteruitgang kunnen beïnvloeden. Veel bestaande voorspellingsmodellen zijn echter niet nauwkeurig en bevatten onvoldoende diverse datasets, waardoor hun effectiviteit bij vroege detectie en interventieplanning wordt beperkt. Verder onderzoek is essentieel om deze modellen te verfijnen, vooral door de generaliseerbaarheid te vergroten door middel van representatieve datasets en innovatieve methodologieën.
Over het rapport
Het rapport maakte gebruik van gegevens uit de Health and Retirement Study (HRS), een landelijk representatief, longitudinaal onderzoek onder Amerikaanse volwassenen van 50 jaar en ouder, van 1992 tot 2016. Tot de deelnemers behoorden personen van 65 jaar en ouder die bij aanvang geen dementie hadden. Cognitieve stoornissen en dementie werden gemeten met behulp van een gevalideerd probabilistisch model dat was gekalibreerd op klinische diagnoses uit een substeekproef. Deze aanpak verminderde classificatiefouten, verbeterde de nauwkeurigheid van het model en minimaliseerde vals-positieve overgangen tussen cognitieve toestanden.
Om de incidentie en prevalentie van dementie te voorspellen, werden 181 potentiële risicofactoren geanalyseerd en gecategoriseerd in demografische, sociaal-economische, psychosociale, levensstijl-, gezondheidsgedrag- en cognitieve domeinen. Voorspellers omvatten variabelen zoals opleiding, gezondheidsstatus, fysieke en cognitieve activiteiten en genetische markers. Het rapport legt ook de nadruk op langetermijnvoorspellingen, waarbij basisgegevens op 60-jarige leeftijd worden gebruikt om de uitkomsten van dementie op 80-jarige leeftijd te voorspellen. Regressiemodellen schatten de relatie tussen deze voorspellers en de uitkomsten van dementie, met afzonderlijke modellen voor twee-, vier- en langetermijnmodellen. termijn voorspellingen. Voorspellers werden gerangschikt op basis van hun verklarende kracht met behulp van gedeeltelijke R-kwadraatwaarden.
Bij de analyse werd rekening gehouden met ontbrekende gegevens door middel van imputatie of categorische opname, waardoor een uitgebreide dekking werd gegarandeerd. Variabelen werden geselecteerd op basis van hun beschikbaarheid en relevantie, met de nadruk op aanpasbare factoren. Statistische aanpassingen hielden rekening met demografische verschillen en verschillen op bevolkingsniveau, zoals verschillen in leeftijd, steekproefgewichten en SES-indicatoren.
Resultaten
Het rapport gebruikte gegevens uit een landelijk representatieve steekproef om verschillende voorspellers van cognitieve stoornissen en dementie te identificeren. Uit de analyse bleek dat cognitieve vaardigheden, fysieke gezondheid en functionele beperkingen bij aanvang tot de belangrijkste voorspellers behoorden. Van de cognitieve metingen vertoonden vertraagde en onmiddellijke woordherinnering, seriële zevens en zelfgerapporteerd geheugen de hoogste voorspellende kracht. Deze bevindingen benadrukken de cruciale rol van de cognitieve basisfunctie bij het identificeren van individuen die risico lopen op cognitieve achteruitgang.
Gezondheid en functionele beperkingen waren ook significante voorspellers. Een slechte zelfgerapporteerde gezondheid, beperkingen in instrumentele en basisactiviteiten van het dagelijks leven, en fysieke prestatiegegevens, zoals loopsnelheid en evenwicht, hangen sterk samen met een hoger risico op dementie. Bovendien vergroten chronische gezondheidsproblemen, zoals diabetes en een hoge body mass index, de kans op cognitieve stoornissen aanzienlijk.
Indicatoren voor de sociaal-economische status (SES), waaronder het opleidingsniveau, het totale aantal gewerkte jaren en de dekking van de particuliere ziektekostenverzekering, lieten significante associaties zien met het risico op dementie. Personen met een lager opleidingsniveau en minder jaren arbeidsverleden liepen een groter risico, wat de potentiële langetermijnimpact van SES op de cognitieve gezondheid benadrukt. Leefstijlgedrag, zoals regelmatige lichamelijke activiteit en matige alcoholconsumptie, werkte beschermend, terwijl inactiviteit en overmatig alcoholgebruik in verband werden gebracht met een verhoogd risico.
Demografische factoren, waaronder leeftijd, ras en geografische geboorteregio, droegen ook bij aan het risico. Niet-Spaanse zwarte en Spaanse individuen vertoonden een hogere incidentie van dementie, hoewel deze verschillen kleiner werden bij controle voor SES en gezondheidsfactoren. Geboorte in het zuiden van de VS of in het buitenland hield verband met een verhoogd risico, wat duidt op regionale en omgevingsinvloeden.
Psychosociale factoren zorgden voor aanvullende inzichten. Betrokkenheid bij hobby’s, nieuwe informatieactiviteiten en sociale interacties correleerden met een lager risico op dementie, evenals eigenschappen als consciëntieusheid en positief affect. Omgekeerd waren eenzaamheid en hoge niveaus van negatief affect geassocieerd met een verhoogd risico. De langetermijnvoorspellingsmodellen legden sterk de nadruk op cognitieve en fysieke gezondheidsfactoren, wat hun voorspellende kracht bevestigde voor uitkomsten die twintig jaar later werden gemeten.
Conclusies
Het rapport identificeerde de belangrijkste voorspellers van cognitieve stoornissen en dementie, waarbij het belang werd benadrukt van vroegtijdige interventie en preventiestrategieën die zich richten op aanpasbare risicofactoren. Cognitieve metingen zoals woordherinnering, zelfgerapporteerd geheugen, functionele beperkingen en fysieke gezondheidsstatistieken kwamen naar voren als belangrijke bijdragers. De sociaal-economische status, inclusief opleiding en werkgeschiedenis, en levensstijlgedrag, zoals fysieke activiteit, hadden een verdere invloed op het risico op dementie. Demografische en psychosociale factoren leverden aanvullende inzichten op, die de multifactoriële aard van het risico op dementie benadrukten.
De bevindingen suggereren dat gerichte interventies, vooral die gericht op de fysieke en cognitieve gezondheid, levensstijlgedrag en SES-verschillen, de prevalentie van dementie aanzienlijk zouden kunnen verminderen. Beleidsmakers worden aangespoord om op bewijs gebaseerde strategieën te overwegen om deze beschermende maatregelen te bevorderen.