In 1982 gaf een drietal sociale critici een botte beoordeling van de progressieve bewegingen van die tijd: “Alle vrouwen zijn blank, alle zwarten zijn mannen, maar sommigen van ons zijn dapper.” Minder een letterlijke observatie, de verklaring – beroemd de titel van een historische bloemlezing mede uitgegeven door Akasha Gloria Hull, Patricia Bell-Scott en Barbara Smith – weerspiegelde een heersende bezorgdheid van een groep activisten die zich organiseerden onder het opkomende label van ‘zwart feminisme’. Onder hen – de dapperen – waren Demita Frazier en de tweelingzussen Barbara en Beverly Smith, die zich vijftig jaar geleden losmaakten van de National Black Feminist Organization om hun eigen groep te vormen. Ze noemden zichzelf het Combahee River Collective, hun naam ontleend aan de inval van Harriet Tubman in 1863 langs de Combahee River, waarbij meer dan 750 mensen werden bevrijd.
“We zijn begonnen zoals veel zwarte vrouwenorganisaties: bij elkaar thuis”, vertelde Frazier me onlangs op een middag in november. Ze had net een nieuwe hond gekregen en haar woorden kwamen tussen opgewonden gejank en geblaf naar mij toe. Vroege bijeenkomsten vonden vaak plaats en het lidmaatschap kon enorm fluctueren, hoewel er wordt aangenomen dat er negen kernleden zijn: Frazier, beide Smiths, Cheryl Clarke, Audre Lorde, Chirlane McCray, Akasha Gloria Hull en Helen L. Stewart. ‚Soms waren het honderd vrouwen op zolder, terwijl wij ons uitleefden en elkaar ontmoetten en over allerlei dingen spraken, zwart en vrouwelijk.‘
Als organisatie hield de CRC zich bezig met de talloze overlappende systemen van onderdrukking waarvan ze getuige waren geweest: racisme, seksisme, homofobie, classisme, imperialisme, patriarchaat, kapitalisme. Ze namen zichzelf net zo serieus als de problemen. De vergaderingen waren formeel, met agenda’s en plannen, maar ze zorgden ervoor dat hun tijd in evenwicht werd gehouden met plezier. “Koekjes en eten waren belangrijk voor ons samenzijn”, herinnerde Margo Okawaza-Rey, een ander lid, zich onlangs, inzoomend vanuit Ramallah, Palestina. “Wij lachten. Wij speelden samen.” Wat de toon betreft, balanceerde de organisatie zorgvuldig tussen ernst en lichtzinnigheid; Omdat er nog maar weinig eerdere modellen voor dit soort organisatie bestonden, moesten de leden – zoals Frazier het later in een essay uit 1995 verwoordde – het helemaal opnieuw doen.
Tegenwoordig staat het CRC vooral bekend om hun collectieve verklaring, gepubliceerd in 1977, die de valse logica van concurrerende identiteiten ontmantelde. In plaats daarvan betoogden zij dat verschillende systemen van op identiteit gebaseerde onderdrukking elkaar kunnen overlappen en versterken, waarbij concepten van identiteitspolitiek en intersectionaliteit binnen activistische bewegingen op de voorgrond komen te staan. “De Combahee River Collective-verklaring beweerde dat er zoiets bestond als zwarte lesbiennes en dat we ons daar niet voor verontschuldigden”, vertelde Smith me via Zoom.
Het document blijft een verfijnde analyse van de onderling verbonden systemen van onderdrukking, met opzet geschreven in duidelijke, toegankelijke taal om het bereik ervan te vergroten. Opgedeeld in vier hoofdstukken (over de ontstaansgeschiedenis van het hedendaagse zwarte feminisme; de politiek van de groepen; moeilijkheden; en toekomstige projecten) en gebaseerd op de eigen berichtgeving en ervaringen van de leden, is de verklaring haar eigen geschiedenis en toekomst. Het contextualiseert de groep, creëert een ideologische herkomst door een beroep te doen op zwarte vrouwelijke activisten door de geschiedenis heen, en schetst hoe het werk zal worden voortgezet: “Het feit dat individuele zwarte feministen in het hele land geïsoleerd leven, dat onze eigen aantallen klein zijn, en dat we enige vaardigheden hebben op het gebied van schrijven, drukken en publiceren, zorgt ervoor dat we dit soort projecten willen uitvoeren als een middel om zwarte feministen te organiseren terwijl we politiek werk blijven doen in coalitie met andere groepen”, schreven ze. “We beseffen dat wij de enige mensen zijn die genoeg om ons geven om consequent voor onze bevrijding te werken.”